Geldcreatie wordt ‘salonfähig’

De discussie over ons geldstelsel wordt steeds opener en veelzijdiger. In dit stuk bespreekt Lou Keune recente publicaties van WRR en KPMG. Het WRR-rapport is breed en degelijk, maar stipt vreemd genoeg het aspect van geldcreatie niet aan. Het KMPG-rapport krijgt daarentegen van Keune de volle vijf sterren. Keune: “Gaan wij door met het vigerende stelsel waarbij het overgrote deel van het geld gecreëerd wordt door private banken, geleid door het principe van de winstmaximalisatie? Of wordt het monopolie van alle geldcreatie bij de overheid gelegd en dan geleid door principes van maatschappelijk nut en noodzaak?”

Recentelijk heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) een boeiend rapport uitgebracht met een flink aantal zinnige aanbevelingen, met als rode draden:

  • Vergis je niet in de financiële instabiliteit van dit moment, die blijft zorgwekkend.
  • Zorg dat het financieel stelsel beter verankerd en minder dominant wordt door verandering van leidende waarden (minder winstmaximalisatie, meer dienstbaarheid), en strakkere beleidsregels als hogere eisen aan het eigen financieel vermogen van banken,
  • Beperk verleidingen als de hypotheekaftrek om schulden aan te gaan.

wrr-rapportFinanciële instabiliteit

De zorgen van de WRR worden gevoed door inderdaad donkere wolken aan het financiële firmament. Zie bijvoorbeeld de zwakke positie van de Deutsche Bank en van diverse Italiaanse en Griekse banken, lees het recente boek van Joseph Stiglitz over de euro. Stiglitz gaat in zijn aanbevelingen over de euro verder dan menigeen in de wereld van economen en politici. Hij bepleit stevige hervormingen. Ofwel komt er een veel verdergaande integratie van de EU-landen op financieel-economisch gebied, dan wel gaat de euro, zeker in zijn huidige vorm, op de helling.

Terechte zorgen en conclusies. Tegelijkertijd valt mij op dat in beide publicaties geen aandacht is voor een ander aspect van het vigerende financiële stelsel. Dat is het onderwerp van de geldcreatie – zie ook mijn eerdere column hierover. Dat is vreemd. Op verschillende andere plekken en momenten wordt hierover een stevige discussie gevoerd. Een discussie waarbij dit onderwerp steeds meer geoperationaliseerd wordt.

De kernvraag daarbij is: gaan wij door met het vigerende stelsel waarbij het overgrote deel van het geld gecreëerd wordt door private banken, geleid door het principe van de winstmaximalisatie? Of wordt het monopolie van alle geldcreatie bij de overheid gelegd en dan geleid door principes van maatschappelijk nut en noodzaak?

KPMG-rapport

hpmg-money-issuanceZoals bekend is de omvang van de (digitale) geldcreatie door de private banken veel omvangrijker dan de totale geldcreatie door de centrale banken. Dat is een van de oorzaken van de financiële kwetsbaarheid zoals die zichtbaar werd bij de Lehman crisis van 2008. Dit probleem heeft geleid tot allerlei aanscherpingen van de bankregels, voornamelijk op het gebied van de aan te houden buffers.

Terecht acht de WRR ‘een hoger eigen vermogen dan de huidige (ongewogen) 4%-ratio noodzakelijk en wenselijk’. Maar, in het licht van de discussie over geldcreatie is deze aanbeveling nauwelijks meer dan een doekje voor het bloeden. Eigenlijk wordt een meer fundamentele discussie over het financieel stelsel ontlopen. Het lijkt er haast op dat in de kringen die er toe doen in Nederland, waaronder de WRR, de durf ontbreekt – en ook de legitimatie – om het daar wel over te hebben.

En dan is het verheugend dat recentelijk een nuttig rapport is verschenen van een instelling die in de gevestigde financiële kringen er misschien wel toe doet, namelijk de KPMG. Tot mijn verbazing heeft het in Nederland voor zover ik kan nagaan in de pers geen aandacht gekregen.

Dat rapport is gemaakt op verzoek van de premier van IJsland en is getiteld: Money Issuance – Alternative Monetary Systems. Het geeft een helder overzicht van de kenmerken van het huidige dominante systeem van geldcreatie. En stelt daar tegenover een eveneens helder overzicht van een alternatief model dat ‘Sovereign Money System’ wordt genoemd, hier afgekort als SG (soeverein geld). In dat laatste model is geldcreatie de uitsluitende bevoegdheid van de publieke overheid. Die bevoegdheid ligt dan, aldus veronderstelt KPMG, bij een Monetary Policy Committee. De uitvoering van die bevoegdheid vindt plaats via de centrale bank.

Modaliteiten van geldcreatie

In het rapport komen verschillende ‘modaliteiten’ aan de orde om geld in de samenleving te brengen. Bijvoorbeeld door opkoping van schuldpapier van de overheid. Of door directe verruiming van de financiële middelen van de overheid als gevolg waarvan belastingen verlaagd kunnen worden en dus consumenten en bedrijven meer kunnen spenderen. Of, een andere mogelijkheid: dat aan de overheid geld verschaft wordt om extra inspanningen te verrichten via uitbreiding van overheidsprogramma’s en investeringen.

Ook kan geld in omloop gebracht worden via de particuliere banken, doordat zij gebruik kunnen maken van extra voor hen gecreëerde tegoeden bij de centrale bank. Interessant is ook de mogelijkheid van het zogeheten helikoptergeld, bijvoorbeeld rechtstreekse verstrekking van gelden aan de gezinshuishoudingen en consumenten, om zo de economie te stimuleren. Deze variant wordt ook en steeds meer genoemd als mogelijkheid voor de ECB om meer geld in de economie te brengen.

Het rapport geeft handige overzichten van de kernbegrippen en van de overeenkomsten en verschillen tussen het huidige stelsel en het SG-stelsel. Het maakt duidelijk dat de overgang naar een SG-stelsel verregaande gevolgen heeft voor de particuliere banken. Zo zal voor hen het beginsel van Full Reserve Banking gelden, d.w.z. de bij hen ondergebrachte gelden moeten volledig gedekt en dus oproepbaar zijn. Ook zal nauwelijks ruimte zijn om nog als zakenbank te functioneren. Een dergelijk stelsel maakt buffers als 4% (of hoger) tot peanuts.

Wie eerst: IJsland of Verenigd Koninkrijk?

Het rapport van KPMG bevat een helder overzicht van de politieke gremia waarbinnen de discussie over het SG-systeem, of elementen daaruit gevoerd is. Daaronder het Amerikaanse congres, het Britse parlement, het parlement van IJsland, de Nederlandse Tweede Kamer, en de Zwitserse regering en parlement naar aanleiding van een mogelijk te houden referendum. De discussie in de Nederlandse Tweede Kamer vloeide voort uit een zogenoemd Burgerinitiatief Ons Geld. Het leidde o.a. tot het besluit om de WRR te vragen een standpunt hieromtrent te ontwikkelen.

In Reykjavik vond n.a.v. het KPMG-rapport een discussie plaats met deelname van de gouverneur van de centrale bank van IJsland, Már Guðmundsson. Deze liet zich nogal kritisch uit over het SG-stelsel, o.a. met het argument dat geldcreatie door de overheid leidt tot inflatie. Hij werd weersproken door Martin Wolf van de Financial Times (Wolf is volgende maand te gast in Nederland, bijv. 22 nov. in Amsterdam – red.). De discussie leidde tot de conclusie dat het tijd wordt om een experiment met het SG-stelsel te starten. IJsland zou daarvoor volgens sommigen een handige plek zijn. Maar de gouverneur gaf er de voorkeur aan om die eer aan het Verenigd Koninkrijk te laten, daarmee van de Brexit-nood een deugd makend.

De academische literatuur

De positieve stemming op de bijeenkomst in Reykjavik was mede te danken aan een indrukwekkend overzicht in het KPMG-rapport van wat genoemd wordt de academische discussie over dit onderwerp. Daaruit blijkt, ook tot mijn verrassing, dat al heel wat auteurs en onderzoekers zich met het onderwerp hebben bezig gehouden. Blijkt ook dat in de geraadpleegde literatuur er zich een overeenstemming lijkt af te tekenen dat het goed zou zijn om over te gaan op een SG-stelsel.

Tot de voordelen wordt gerekend dat het tot scherpe vermindering zo niet het verdwijnen van zeker de publieke schulden – maar ook waarschijnlijk private schulden – zal leiden. Daarnaast dat SG zou leiden tot lagere inflatie. Ook zou de kans op systeemcrises zoals wij die gekend hebben en kennen als gevolg van de dreigende ondergang van systeembanken voorkomen kunnen worden.

Daarentegen zijn uit de literatuur ook kritische conclusies te trekken. Het SG-systeem zou bijvoorbeeld kunnen leiden tot een afname van private besparingen en daarmee ook van private investeringen. Daarnaast is een zekere huiver te vinden omtrent de inrichting van het transitieproces. Dat proces zou immers tot grote onzekerheden kunnen leiden. Die kritiekpunten nemen niet weg dat volgens het KPMG-rapport uit de academische literatuur een overwegend positieve beoordeling van de noodzaak en het belang van een SG-stelsel valt af te leiden.

Salonfähig

Het KPMG-rapport kan wat mij betreft de volle vijf sterren krijgen. Het is helder geschreven, met handige schema’s en andere overzichten van de verschillende onderwerpen. Het maakt de discussie over geldcreatie salonfähig. Het rapport kan ook zó, in deze vorm dus, als lesmateriaal gebruikt worden. Dat neemt niet weg dat verschillende andere onderwerpen, ook relevant voor deze discussie, nog te weinig aandacht krijgen. Een daarvan is dat de overgang naar een SG-stelsel nauwelijks geoperationaliseerd wordt. Dat is een terecht kritiekpunt vanuit sommige academische publicaties.

Een ander zeer relevant onderwerp is dat van de inkrimping van de geldhoeveelheid. Geldcreatie krijgt ruime aandacht, krimp niet. En dat terwijl de noodzaak van krimp zeer relevant kan zijn, zoals wij in Nederland hebben ervaren met de geldzuivering na de Tweede Wereldoorlog doorgevoerd door toenmalig minister van financiën Piet Lieftinck.

In het rapport blijft onduidelijk op welke gronden de geldhoeveelheid moet worden uitgebreid of ingekrompen. Het rapport suggereert een beleid op traditionele gronden als voorkomen van te hoge inflatie dan wel deflatie, en het stimuleren van verdere bbp-groei. Ik zou zeggen dat de overgang naar een SG-stelsel op zich natuurlijk positief kan zijn. Echter, het moet vooral gericht zijn op het vergemakkelijken van de transitie van de samenleving richting minder armoede en ongelijkheid en ecocide, de systematische aantasting van de natuur (zie ook De Grote Transitie punt 8, red.)

Flankerend sociaal beleid

Tot slot, de overgang naar een SM-stelsel zal ongetwijfeld impliceren dat de financiële sector, de banken voorop, wordt ingekrompen. Dat betekent o.a. een verdere daling van de werkgelegenheid. Het is van groot belang, alleen al vanwege redenen van politieke opportuniteit maar ook uit oogpunt van rechtvaardigheid, om ook dat vraagstuk te operationaliseren en oplossingen aan te dragen.

Op zijn minst moet een sociale paragraaf worden ontwikkeld, gericht op het opvangen van de ergste sociale problemen voortvloeiend uit de groeiende werkloosheid in de sector. Daarnaast moet een structureel beleid ontwikkeld worden gericht op algemene verkorting van de (betaalde) arbeidsweek en op brede herverdeling van de arbeid.

Deze column werd eerder gepubliceerd op MarketUpdate.nl. Voor meer teksten van Lou Keune, zie www.loukeune.nl