Wereldwijd wordt nog steeds gestreefd naar groei van de economie, gemeten met het Bruto Binnenlands Product. Zo is doel 8 van de Sustainable Development Goals ‘Decent work and economic growth’. Die groei mag in de visie van de SDG’s het milieu niet schaden. Maar Giorgos Kallis, hoogleraar aan de Universitat Autònoma de Barcelona, gelooft niet in ‘groene groei’. Daarbij heeft hij het niet zozeer over BBP-groei (want het BBP is niet zo belangrijk), maar over de groei in de productie van goederen en diensten. In zijn nieuwe boek ‘Degrowth’ beargumenteert Kallis dat je wel bijvoorbeeld fossiele energie kunt vervangen door hernieuwbare energie, maar dat voor de productie daarvan toch ook weer grondstoffen, land en energie nodig zijn, en dat de benodigde hoeveelheden daarvan uiteindelijk ondanks efficiencywinsten onvermijdelijk weer mee gaan toenemen. Kallis erkent dat de logica niet uitsluit dat bij een groeiende economie het gebruik van hulpbronnen en de vervuiling, inclusief die door CO2, kunnen dalen, en dat er dus sprake kan zijn van relatieve én absolute ontkoppeling. Maar hij maakt aannemelijk dat zo’n scenario onwaarschijnlijk is.
Een einde aan de groei van die productie is daarom voor Kallis onontkoombaar. Er zijn twee manieren waarop dat einde tot stand kan komen. Als dat gebeurt doordat de op groei gebaseerde samenleving niet meer groeit, belanden we in een recessie, met negatieve gevolgen voor de bevolking. Kallis streeft echter naar een samenleving die veel minder grondstoffen en energie verbruikt, en die niet alleen ecologisch, maar ook sociaal tot betere resultaten leidt. Zijn degrowth-hypothese is dat zo’n samenleving bereikbaar is, en de opdracht voor degrowth-onderzoekers (en activisten) is uit te vinden hoe. ‘Degrowth’ is dus niet gericht op een daling van het BBP, maar volgens Kallis leidt de transformatie logischerwijze wel tot een daling van dat BBP.
Kallis onderscheidt in het begin van zijn boek twee stromingen binnen de degrowth-beweging. De ene stroming blijft binnen de traditionele economische wetenschap (‘ecological economics’) en probeert via modellen aan te tonen dat een economie zonder groei niet in de problemen hoeft te raken. De andere (‘political ecology’) kijkt veel breder naar de samenleving, en bestudeert machtsverhoudingen, de verdeling van winst en verlies (ook op ecologisch gebied), en ideologische achtergronden. In het boek put Kallis uit beide stromingen, de nadruk ligt op de tweede. Dat blijkt ook wel uit de lijst van principes die volgens hem ten grondslag liggen aan de degrowth-samenleving: een einde aan exploitatie (een egalitaire, klasseloze samenleving), directe democratie op allerlei niveaus, lokale productie, een nadruk op delen en de commons, streven naar meer vrije tijd en goede relaties i.p.v. naar veel bezit, veel aandacht voor zorg en de verdeling ervan, diversiteit, en het terugdringen van de markt op allerlei gebieden. Een laatste principe heeft te maken met het ‘surplus’ dat in de samenleving wordt geproduceerd: Kallis haalt Bataille aan, die stelde dat in elke samenleving meer wordt geproduceerd dan voor het voldoen aan de basisbehoeften noodzakelijk is; de vraag is wat er met dat surplus gebeurt. In de huidige economie wordt een groot deel opnieuw geïnvesteerd om de productie op te voeren (vandaar de voortdurende groei), maar het moet juist worden besteed op een manier die productie en consumptie níet aanjaagt, bijvoorbeeld aan feesten of in de geesteswetenschappen. Kallis snapt ook wel dat dit allemaal nogal utopisch klinkt, maar met utopieën is niets mis, zolang ze ‘open’ blijven, inspirerend, en vatbaar zijn voor discussie. En hij ziet de visie toch als ‘concreet’, omdat er stappen ondernomen kunnen worden die in de goede richting gaan. Daarvan geeft hij voorbeelden voor de politiek, en hij laat zien wat voor activiteiten op veel plaatsen lokaal al ondernomen worden die in deze visie passen.
Voor het antwoord op de vraag hoe je de verbinding tussen de politiek en de lokale activiteiten kunt leggen grijpt Kallis terug op de theorieën van Gramsci. Het huidige algemeen geaccepteerde verhaal over onze samenleving is het neoliberale markt-verhaal. Mensen moeten beseffen dat dit één manier is om de samenleving te bekijken, en dat andere verhalen mogelijk zijn. De lokale initiatieven openen die denkruimte, ze laten concreet zien dat ‘een andere economie mogelijk is’. Als er voldoende van die initiatieven zijn, worden de problemen waar de groepen tegenaan lopen ook vragen aan de politiek. Lokaal werken aan verandering én politieke macht proberen op te bouwen zijn daarom voor Kallis twee zijden van dezelfde munt. Het is niet verwonderlijk dat hij met de Spaanse voorbeelden van Podemos en ‘Barcelona en Comu’ komt. Kallis verwacht niet dat zo alles vanzelf goed komt, de tegenkrachten zijn sterk. Maar door op zoveel mogelijk plaatsen aan verandering te werken, en intussen ontwikkelingen goed te analyseren, kunnen er misschien kansen benut worden wanneer het huidige systeem begint te kraken, door bijvoorbeeld ecologische of (denk ik) financiële problemen. De alternatieven moeten op zo’n moment voorhanden zijn.
Kallis heeft een mooi en goed leesbaar boek geschreven, dat veel stof tot denken biedt. Voor mijzelf was vooral het deel over de besteding van het surplus verrassend. Dat surplus wordt nu voor een groot deel besteed aan het verder opjagen van de productie, in de Middeleeuwen werd het bijvoorbeeld besteed aan de bouw van kathedralen realiseerde ik me afgelopen week toen ik door Gent liep. Het zou nu ook besteed kunnen worden aan het verlagen van de arbeidsproductiviteit, aan betere zorg of aan herstel van de ecologische schade die we hebben aangericht. Dat ondergraaft verdere groei van de productie, en kan voor de bevolking de aantrekkelijke weg zijn waarvan in de titel van dit stuk sprake is. De manier waarop de economie nu is ingericht is niet van nature gegeven, maar tot stand gekomen door besluiten die door ‘ons’ (maar niet iedereen) genomen zijn, en die inrichting kan dus ook weer gewijzigd worden zoals Kallis al aan het begin van zijn boek betoogt.
Het terrein dat Kallis bestrijkt is heel breed, zoals al blijkt uit de hiervoor weergegeven lijst van principes. Noord-Zuid relaties ontbreken bijna geheel, al mag je aannemen dat ‘een eind aan exploitatie’ ook internationaal geldt. In elk geval ziet Kallis in groepen uit het Zuiden die zich verzetten tegen die exploitatie bondgenoten voor de degrowth-beweging in het Noorden. Bovendien schept degrowth hier ruimte voor ontwikkeling daar.
In Nederland werken veel activisten en organisaties al aan de transitie naar een eerlijker en duurzamer samenleving. Het is te hopen dat er in de komende jaren ook een circuit ontstaat van activisten en wetenschappers die zich actief met het idee van ‘degrowth’ bezighouden, of, voor wie die term te negatief vindt (Kallis wijdt ook daar een beschouwing aan), met de vraag hoe je komt tot een samenleving die veel minder grondstoffen en energie verbruikt, en die niet alleen ecologisch, maar ook sociaal aantrekkelijk is. Die vraag staat ook centraal bij de degrowth-conferenties die plaatsvinden in Malmö in augustus, en in Brussel in september. Platform DSE zal bij beide conferenties vertegenwoordigd zijn.
Gerrit Stegehuis
Giorgos Kallis, Degrowth, Agenda Publishing, 2018
PS 1: Een bundel van essays en artikelen van Giorgos Kallis is ook, gratis of tegen een bijdrage in de kosten, te downloaden op de site ‘In defence of degrowth’. Voor wetenschappers heeft Kallis met anderen in een recent artikel een degrowth-onderzoeksprogramma geformuleerd.
PS 2: Ik heb de term ‘degrowth’ onvertaald gelaten bij gebrek aan een goed alternatief. Het boek over de degrowth-vocabulaire dat Jan van Arkel uitgaf heet ‘Ontgroei’, een mooie term omdat we de groeieconomie moeten ontgroeien, maar het bezwaar is dat het geen zelfstandig naamwoord is. ‘Krimp’ associeer ik vooral met het BBP, en ook in het buitenland gehanteerde termen als ‘postgrowth’ of ‘Postwachstum’ leveren geen aanknopingspunt op.