De crises rond klimaat en verlies van biodiversiteit maken duidelijk dat het streven naar economische groei onhoudbaar is, en dat onze mondiale ecologische voetafdruk drastisch teruggebracht moet worden. Daarbij mogen mensen met lage inkomens niet de dupe worden. Universal Basic Services (UBS) of Universele Basisdiensten (UBD) kunnen een belangrijke rol spelen bij het verkleinen van die ecologische voetafdruk op een rechtvaardige manier.
Het basisprincipe
Het idee achter UBD is dat ieder mens er recht op heeft te kunnen voorzien in de basisbehoeften voor het leiden van een behoorlijk bestaan. Dat is een noodzakelijke voorwaarde om op een volwaardige manier in de samenleving mee te kunnen doen. Iedereen heeft daarom toegang tot de basisdiensten die dienen om te voorzien in die basisbehoeften, en dat is onafhankelijk van inkomen. Het is een collectieve verantwoordelijkheid om in voldoende mate in die diensten te voorzien. Dat betekent niet dat de overheid al die diensten moet leveren; uiteindelijk is de overheid namens ons allen wel verantwoordelijk, maar dat kan ook betekenen dat er randvoorwaarden gecreëerd worden waarbinnen bijvoorbeeld energie- of zorgcoöperaties goed kunnen functioneren.
De diensten die in de basisbehoeften moeten voorzien kunnen wat variëren door de tijd heen, maar je kunt om te beginnen denken aan onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, energie, water, voedsel, mobiliteit, kinderopvang, ouderenzorg en communicatie. Het zijn heel verschillende diensten, die ook nu op heel verschillende manieren geleverd worden. Zo worden onderwijs en gezondheidszorg grotendeels collectief gefinancierd, terwijl iedereen haar of zijn eigen voedsel koopt, en er van voedselbeleid nauwelijks sprake is, hoewel gezond voedsel een belangrijke voorwaarde voor een goede gezondheid is. Dat betekent ook dat aan elke dienst op zijn eigen manier vormgegeven zal worden. Uitvoering kan door de landelijke of lokale overheid, door burgers samen maar ook door bedrijven, die dan wel aan strikte voorwaarden moeten voldoen om te garanderen dat ze het algemeen belang nastreven, en niet private winsten (‘social licensing’). Daarop liep het bijvoorbeeld fout bij de kinderopvang: de regering wilde het gratis maken met een maximum te vergoeden bedrag per uur, maar dat bood de private bedrijven de kans per uur meer te vragen aan de ouders, omdat die toch wel de compensatie van de overheid kregen.
Hoe ziet het er uit?
De uitwerking is zoals gezegd per dienst verschillend. Over elke dienst op zich kan een boekwerk worden volgeschreven, maar een paar opmerkingen over enkele diensten kunnen een eerste idee geven.
Gezondheidszorg zou je nu al als een publieke dienst kunnen beschouwen, maar de toegankelijkheid laat te wensen over. Zo ontbreekt tandartszorg in het standaardpakket, en leidt het hoge eigen risico tot zorgmijding. Ook speelt het winstmotief een te grote rol, zoals in de diverse privéklinieken en ook al in de huisartsenzorg, nu daar private equity binnendringt.
Voedselbeleid is er niet, zoals de WRR in 2014 al vaststelde (en betreurde). Om gezond voedsel algemeen bereikbaar te maken en te stimuleren kan de overheid bijvoorbeeld prijsbeleid voeren (geen BTW op groente en biologisch voedsel, vleestaks, suikertaks) en voor de eigen kantines biologisch inkopen. Er zijn veel burgerinitiatieven rond voedsel, maar die bereiken nog te weinig mensen. Een interessant idee is dat van de Volkskantine, die voor een bescheiden bedrag een gezonde maaltijd levert.
Beleid rond huisvesting moet als doel hebben dat iedereen in een kwalitatief goede en betaalbare woning kan wonen. Dat betekent bijvoorbeeld meer regulering van huren (minder vrije sector), investeren in goede en betaalbare woningen (meer financiële armslag voor de corporaties), stimuleren van wooncoöperaties en versneld afbouwen van de aftrek van de hypotheekrente.
Mobiliteitsbeleid is zowel gericht op het bestrijden van ‘vervoersarmoede’ als op het terugdringen van het autoverkeer, dat laatste zowel vanwege de CO2-uitstoot en het materiaalverbruik als vanwege de leefbaarheid en de veiligheid. Bereikbaarheid van voorzieningen kan worden bevorderd door ze binnen steden goed te spreiden (’15-minuten steden’), en door te investeren in het overeind houden van voorzieningen in dorpen. Goede en goedkope buslijnen, beheerd door provincies en grote steden, krijgen meer prioriteit dan nieuwe hogesnelheidslijnen, die er voor zorgen dat mensen met een goed inkomen verder van hun werk kunnen gaan wonen. Er worden geen wegen meer verbreed of aangelegd, behalve voor nieuwe wijken of bij uitzondering vanwege de verkeersveiligheid, omdat die vooral meer verkeer aantrekken.
De bedoeling is hier alleen een eerste indruk te bieden van de denkrichting voor een paar van de diensten, voor de verdere uitwerking zal veel discussie nodig zijn. Voorop staat dat de diensten voor iedereen goed toegankelijk zijn, dat ze beheerd worden in het algemeen belang (en niet in dat van aandeelhouders), en dat gebruikers meepraten over de inrichting ervan.
Voordelen van UBD
Wat kunnen redenen zijn om met het concept van UBD te gaan werken? Ik noem er een aantal:
1. Minder ongelijkheid. Als diensten nu duur zijn, treft dat mensen met weinig inkomen; wie veel verdient heeft geen probleem. Algemeen toegankelijke basisdiensten kunnen gezien worden als ‘sociaal loon’, bovenop een cash-inkomen.
2. Bestaanszekerheid wordt groter voor veel mensen, zeker als de UBD gecombineerd worden met een baangarantie.
3. Klimaatbeleid (en post-groeibeleid in het algemeen) kan meer draagvlak krijgen, omdat mensen minder hoeven te vrezen voor hun bestaanszekerheid.
4. Duurzaamheid. Als het er niet (meer) om gaat zoveel mogelijk winst te boeken met het verlenen van diensten, is er meer ruimte om na te gaan hoe ze zo duurzaam mogelijk geleverd kunnen worden.
5. Solidariteit. Die is er niet ineens natuurlijk, maar kan groeien naarmate burgers meer betrokken worden bij het vormgeven van ‘hun’ collectieve voorzieningen.
6. Efficiëntie. De overheid wordt vaak als inefficiënt gezien, maar nu bestaat het risico op monopolies, op bedrijven die vooral hun eigen doelen nastreven, en wordt efficiëntie vooral financieel gemeten. Efficiëntie moet worden bezien vanuit de gebruikers van een dienst.
7. Geleidelijke invoering. Invoering hoeft niet in één klap; per sector kan onderzocht worden hoe die langzamerhand steeds verder volgens de UBD-ideeën vormgegeven kan worden.
Relatie met een basisinkomen
Al heel lang wordt gesproken over het invoeren van een universeel basisinkomen (UBI) om de bestaanszekerheid te garanderen. Zoals Milena Büchs beschreven heeft, kan zo’n basisinkomen heel goed samengaan met basisdiensten; naarmate de diensten omvattender en beter toegankelijk zijn, is er minder (basis)inkomen nodig voor wat daar bovenuit gaat. Een voordeel van de basisdiensten is dat burgers niet alleen maar geld ter beschikking krijgen om diensten te kunnen consumeren, maar dat ook de productie van die diensten gezamenlijk vorm wordt gegeven: hoe krijgen we ze toegankelijk voor iedereen, hoe kunnen ze goed functioneren (ook voor wie de diensten leveren), en hoe kunnen we ze met een zo klein mogelijke ecologische voetafdruk produceren.
Verder lezen kan bijv. bij:
Anna Coote en Andrew Percy (2020), The Case for Universal Basic Services, Cambridge: Polity [link]
Ian Gough (2019), Universal Basic Services, a theoretical and moral framework. Political Quarterly 90(3): 534-542 [link]
Jason Hickel (2023), Universal public services: the power of decommodifying survival [link]
Milena Büchs (2021), Sustainable welfare: How do universal basic income and universal basic services compare. Ecological Economics 189: 107152 [link]
Of kijk het panel terug over Universal Basic Servies bij de Beyond Growth 2023 conferentie [link]
Gerrit Stegehuis
Met dank aan John Huige, Jan Juffermans en Lou Keune