In hun boek Fantoomgroei onderzoeken Sander Heijne en Hendrik Noten waarom ondanks alle economische groei de afgelopen veertig jaar de reële gezinsinkomens nauwelijks zijn gestegen, ofwel ‘waarom we steeds harder werken voor steeds minder’, zoals de ondertitel luidt. De aanname dat economische groei automatisch leidt tot betere lonen en meer welvaart klopt kennelijk niet. Waar komt die scheefgroei vandaan, en wat kunnen we ertegen doen, zijn de vragen die de auteurs zich stellen.
Het boek begint met het illustreren van de scheefgroei. Zo is de arbeidsinkomensquote, het deel van wat we verdienen dat naar de werkenden gaat, in die veertig jaar gedaald van 80% naar tussen de 72 en 75%. Dat scheelt iedere werkende zo’n 4 tot 5 duizend euro per jaar. Terwijl (daarmee) de bedrijfswinsten aanzienlijk stegen, daalde de belasting op die winsten, werd bezuinigd op collectieve voorzieningen, maar stegen de lasten op de inkomens van de burgers. Het stijgen van de winsten hangt sterk samen met een veranderde bedrijfscultuur. Steeds meer is de nadruk komen te liggen op de financiële resultaten. Werknemers zijn niet meer deel van een gemeenschap waarvoor de werknemer ook een zorgplicht voelt, maar in feite grondstoffen (‘human resources’), die tegen zo laag mogelijke kosten worden ingehuurd. Winsten worden niet geïnvesteerd in bijvoorbeeld onderzoek, maar in speculatie, in het terugkopen van aandelen om de koers op te drijven of in het opkopen van concurrenten. Dit alles geheel in lijn met de ideeën van Milton Friedman en andere neoliberalen, volgens wie de enige maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven het maken van winst is.
De ideeën van Friedman en de zijnen vinden ook weerklank in Nederland, dat rond 1980 met inflatie en oplopende werkloosheid te maken heeft. Een rapport van de commissie Wagner uit 1981 pleit voor loonmatiging, bezuinigingen en deregulering. De nieuwe regering Lubbers maakt dat tot beleid, en met het Akkoord van Wassenaar uit 1982 leggen ook de vakbonden zich in feite neer bij deze ‘no-nonsense’ politiek. En daarop volgen dus de veertig jaar van stijgende bedrijfswinsten, bezuinigingen en achterblijvende lonen.
De auteurs laten zien hoe de economie aanvankelijk een politieke wetenschap was, waarvan het doel was de ‘welvaart van naties’ (Adam Smith) te vergroten. Maar vanaf het eind van de 19e eeuw veranderde het in een beschrijvende wetenschap, die met behulp van modellen probeerde te voorspellen wat de gevolgen zouden zijn van bepaald beleid. De moraal, die bij Smith nog belangrijk was, verdween uit de economische wetenschap, en werd in feite vervangen door een streven naar groei en efficiëntie. Heijne en Noten willen de rechtvaardigheid terug als belangrijk criterium, en gaan op zoek naar een nieuw verhaal, naar een herziening van het denken over de economie.
Als eerste pleiten ze voor het afschaffen van het Bruto Binnenlands Product (BBP) als indicator voor onze welvaart. De bezwaren van dat BBP als meetinstrument heeft Platform DSE ook al jarenlang naar voren gebracht, bijvoorbeeld in deze brochure uit 2012. Naast alles wat ten onrechte wel en niet wordt meegerekend bij het bepalen van het BBP, leidt de fixatie erop tot een streven naar groei die de Aarde al lang niet meer aankan, zoals blijkt uit alle ecologische problemen waar we mee te maken hebben. De auteurs vragen om een dashboard van indicatoren dat meet wat we belangrijk vinden. Ze noemen wel de Monitor Brede Welvaart van het CBS (de naam trouwens alleen in een eindnoot), maar het is niet duidelijk of ze door hebben dat die sinds 2018 het ‘officiële’ Nederlandse dashboard is, dat jaarlijks op Verantwoordingsdag in de Tweede Kamer wordt besproken. Hun commentaar zou zich dus eigenlijk moeten richten op de gebruikte indicatoren of op de invloed die de monitor in praktijk heeft. Een dergelijk commentaar heeft Platform DSE (ook) dit jaar geschreven.
Het tweede deel van het antwoord van Heijne en Noten bestaat uit de Green New Deal. In Europa is Frans Timmermans daar volop mee bezig. De plannen voor investeringen in vergroening juichen ze toe, maar ze waarschuwen dat die vergroening gepaard moet gaan met rechtvaardigheid, wat inderdaad hard nodig is, zoals de Franse president Macron ondervond bij de acties van de Gele Hesjes.
Ten derde ontstaat er voor politici ruimte voor ander beleid als de samenleving daarop aandringt, dus we moeten hen er van (blijven) doordringen dat het streven naar blinde groei voorbij moet zijn, en dat een eerlijke verdeling nodig is. Lokale acties kunnen daarbij helpen, en daarvan geven de auteurs in het slothoofdstuk een aantal voorbeelden, die overigens allemaal uit het buitenland komen. Verder pleiten ze voor meer invloed van werknemers en andere belanghebbenden op het beleid van ondernemingen, maar het blijft bij een algemene aanbeveling. Dat ze het plan van staatssecretaris Keijzer om ondernemingen met vooral een maatschappelijk doel een aparte juridische status te geven als ‘BVm’ niet noemen, is logisch, want dat verscheen later dan het boek, maar de initiatiefnota van Kamerlid Bruins (CU), waarmee dit proces begon, is al twee jaar oud.
Fantoomgroei is een goed geschreven en interessant boek, vooral in de analyse van de oorzaken van de achterblijvende inkomens, en de beschrijving van de economische ontwikkeling die tot dat achterblijven heeft geleid. Het nieuwe verhaal dat de auteurs er tegenover zetten moet misschien in een vervolgboek nog verder uitgewerkt worden. Zo is een veel genoemd maar niet besproken bezwaar van het afzien van het streven naar groei dat het tot crisis en bezuinigingen kan leiden. Dat hoeft niet, zegt de degrowth-beweging die al jaren streeft naar een rechtvaardige samenleving binnen de grenzen van de Aarde, en daar bijvoorbeeld volgend jaar in Den Haag een conferentie over organiseert.
Het is jammer dat de auteurs geen aandacht besteden aan het oplossen van hun oorspronkelijke probleem, dat van het achterblijven van de inkomens. Daar valt meer over te zeggen dan dat werknemers meer te zeggen moeten krijgen binnen een onderneming. Zijn er hogere belastingen nodig op topinkomens en vermogens, met grotere overdrachten? Je kunt ook publieke voorzieningen zoals gezondheidszorg, kinderopvang en openbaar vervoer goedkoper maken, zodat lage inkomens meer vrij te besteden geld overhouden. Of een maximum inkomen instellen van bijvoorbeeld 10 tot 15 keer het minimuminkomen, zodat ook mensen met hoge inkomens belang krijgen bij het verhogen van het minimuminkomen. Ook het basisinkomen wordt niet als mogelijke oplossing genoemd.
Zo zijn er nog wel enkele onderwerpen die eigenlijk aan de orde horen te komen in een boek dat uiteindelijk de hele economie overhoop haalt, zoals globalisering en regionalisering, Noord-Zuid verhoudingen en publieke geldschepping; zie De Grote Transitie die Platform DSE in 2015 startte en waar het nu samen met Our New Economy verder aan werkt. Maar het zou onredelijk zijn zo’n veelomvattend verhaal te verwachten in een mooi boek dat begon met een simpele vraag.
Gerrit Stegehuis