In mijn kring van duurzaamheidsprofessionals hoor ik het vaak: ‘we moeten depolitiseren’. Successen op het gebied van klimaatbescherming, de energietransitie, een groen belastingstelsel en de verduurzaming van de landbouw worden in de weg gestaan door (partij)politieke belangen en ‘spelletjes’. Het klimaatvraagstuk kan met de huidige technologie worden ‘opgelost’, maar de oplossing wordt in de weg gestaan door wispelturige plucheklevers die hun oren laten hangen naar gevestigde belangen in plaats van common sense. Maar is ‘minder politiek’ wel echt iets om naar te streven?
Ook in andere omgevingen, variërend van de spreekwoordelijke ‘boze, blanke man’ tot professionele raadgevers met indrukwekkende cv’s, heeft men de buik vol van ‘de politiek’. Zo is het eerste agendapunt van het manifest Scherp op ouderenzorg klinkklaar: “Stop met het politiseren van verpleeghuiszorg”, want ouderenzorg “is geen politiek thema maar een algemeen belang”. Vandaag sprak de gehele Tweede Kamer steun uit voor dit manifest – nota bene via de eerste motie van de PVV die ooit door alle 150 Kamerleden werd gesteund.
Een tweede voorbeeld betreft het advies Amsterdam 2020 van Alex Brenninkmeijer c.s., waarin het hoofdstedelijk stelsel met bestuurscommissies (voorheen stadsdelen) onder de loep wordt genomen. De boodschap: depolitisering (van de discussie over het bestuurlijk stelsel) is dringend gewenst; we willen “minder politiek, meer democratie”.
Het is duidelijk dat het in de omschreven gevallen gaat om een aanklacht tegen het gaan overheersen van partij-politiek. Het is niet het fenomeen ‘politiek’ an sich dat kwalijk is, maar de mechanismes en (soms) machinaties van beroepspolitici. Zo is de commissie-Brenninkmeijer “bezorgd over de mate waarin de partijpolitieke profilering de boventoon blijft voeren in het huidige functioneren van het bestuurlijk stelsel, in plaats van effectief vorm te geven aan democratie – in verbinding met burgers”.
Het hier ontstane frame “minder politiek, meer democratie” is echter discutabel. Is het wel terecht om ‘politiek’ weg te zetten als een gecorrumpeerd fenomeen? Wat zijn de alternatieven die worden aangedragen onder de noemers ‘depolitiseren’ en ‘meer democratie’? Zouden we ‘de democratie’ juist niet meer moeten politiseren om echte discussie te ontlokken en vastgeroeste belangen los te weken?
Het politieke is overal
Sommige politieke denkers maken onderscheid tussen ‘de politiek’ en ‘het politieke’ om nuance aan te brengen in het debat over (de)politisering. Met het eerste, ‘de politiek’, wordt dan het vaak wat tragikomische gebeuren bedoeld van beroepspolitici en bestuurders, dat voor de meeste mensen op afstand – op tv, internet of andere media – wordt gevolgd. ‘Het politieke’, daarentegen, is een groots en meeslepend bedoelde term, van fundamentele betekenis voor de democratische samenleving. ‘Het politieke’ gaat over alles waar belangenverschillen optreden en waar zeggenschap en vrijheden van individuen en groepen een rol spelen.
Als we de partijpolitiek, die inderdaad soms kolderieke vormen aanneemt, even terzijde schuiven, moeten we een belangrijke constatering doen. Meer democratie maar “minder politiek” kan niet. Democratie, c.q. de liberale democratie, is een tak van ‘politiek’: het is één van de mogelijke politiek-bestuurlijke ordes waar we uit te kiezen hebben. En politieke partijen, let wel, maken weer onderdeel uit van een specifieke versie van de democratie, namelijk de representatieve democratie.
Directe, feitengebaseerde democratie
De opvatting dat we “minder politiek” nodig hebben, gaat, indien het niet slechts een onvrede tegen de zittende ‘politieke kaste’ betreft maar een heuse politieke (!) opvatting, vaak gepaard met een optimisme over de mogelijkheid van ‘bestuur gebaseerd op feiten’. Zeker nu de mogelijkheden van de ICT werkelijk enorm zijn, zweren sommigen de noodzaak af van enige ideologische samenklontering zoals in de vorm van politieke partijen. Beslissingen zouden kunnen plaats vinden op basis van geïsoleerde kwesties, gevoed door objectieve informatie en ter beslissing gegeven aan arena’s van ad hoc belangengroepen. Issue-, interest– en evidence–based politics, heet dat. Deze vorm is geschikt voor de grote meerderheid van (kleine) keuzes; het kleine aantal echt belangwekkende kwesties kan digitaal worden voorgelegd aan de gehele groep ‘betroffenen’ [1] ter zake zoals de inwoners van een stad.
Ik noemde deze insteek al optimistisch. Dit model gaat (te) sterk uit van een gelijk speelveld qua informatievoorziening en beslismacht. Ook het technologische en wetenschappelijke optimisme van diverse pleitbezorgers komen mij naïef over. Technologie is niet neutraal vanwege de belangen van de eigenaars, en de wetenschap staat al lang niet meer op het voetstuk waar we het hebben willen in het geval van een evidence-based politiek systeem. En een bestuur van experts, hoe onafhankelijk je ze ook probeert te maken, zal altijd beïnvloed zijn door opleiding en positie, en handelen op basis van een beperkt begrip van de zaak en een beperkte (technocratische) sturingsfilosofie. Het Nederlandse publiek steunt zo’n gedepolitiseerde democratie dan ook niet. [2]
Het genoemde model rekent zich ook (te) rijk wat betreft de beweging naar een decentraal politiek bestel, ook wel de ‘devolutie’ genoemd van beslissingen naar het schaalniveau dat het beste geschikt is voor die specifieke beslissing (zie ook ‘subsidiariteitsbeginsel’). Zo’n devolutie vereist dat individuen een groeiend aantal bestuurslagen en -instituties kan en wil volgen. In het huidige, overzichtelijke bestel waarin bijna alles via natiestaat en gemeente loopt valt die bereidwilligheid al tegen, laat staan bij een bestel met talrijke bestuursniveaus. Ik ben vurig voorstander van een sterkere en directere democratie, maar ik zie eerder dalende dan stijgende trends bij het sociale vertrouwen dat nodig is voor een ‘veelschalige’ democratie. (Op de mogelijkheid om besluitvorming dicht te timmeren met smart contracts kom ik graag later nog eens terug.)
Meer of minder politiek?
Ik vermoed dat de mensen van “minder politiek, meer democratie” tegen grotendeels dezelfde demonen strijden als ondergetekende. We willen af van alle ruis en perversiteiten van het huidige partijpolitieke systeem, om zo de politieke levenslust van de burger weer aan te wakkeren. Die burger is dan misschien wel degelijk opgewassen tegen een veel gemengder en participatiever democratisch landschap.
Maar willen we dan minder of juist meer politiek? Een klein aantal actoren, zoals enkele ‘kritische’ ngo’s, roept juist op tot het verder politiseren van maatschappelijke thema’s. De reden? Politiek en besluitvorming zijn niet alleen een kwestie van voorkeur, maar ook van voorrecht. Sommige actoren hebben een bijzonder grote politieke macht, in de vorm van hun financiële capaciteit om infrastructuren en instituties te domineren. Zij bepalen en versterken, vaak moedwillig, de bias die onvermijdelijk aanwezig is in het vigerende systeem. Diverse biases zijn bovendien zelfversterkend, zoals de keuze van geld als ordenend principe (meeteenheid, drijfveer, investeringscapaciteit) in de maatschappij. Deze biases en dit ongelijke politieke speelveld zijn, volgens mij, inherent aan de menselijke samenleving en kunnen niet met techniek en ICT worden opgelost. Techniek en ICT moeten juist zelf sterker onderwerp worden van politiek debat (zie hierover het interview met Marleen Stikker in het spoedig te verschijnen winternummer van de Helling).
‘Politiek’ zou eigenlijk een werkwoord moeten zijn. Politiek bedrijven betekent bewust verschuivingen veroorzaken in het maatschappelijke krachtenveld van belangen, machten en waarden. We leven in een pluriforme samenleving waarin mensen verschillende morele afwegingen maken. De verschillende sociale en morele gemeenschappen moeten elk aan bod komen; dat betekent dat minderheidsgeluiden tegen het geweld van de meerderheid, de machtigen en de ‘experts’ worden beschermd. Politiek is een werkwoord, omdat we actief de ‘middelpuntzoekende’ krachten moeten organiseren die opwegen tegen de ‘middelpuntvliedende’ krachten die de samenleving uit elkaar spelen (zie Een vorm van beschaving, Klaas van Egmond 2013).
De uitspraak dat de democratie gebaat is bij “minder politiek” is niet bevorderlijk. De feitelijke oplossingen aangedragen door Brenninkmeijer c.s. passen ook niet goed bij dat frame. De meeste aanbevelingen gaan over de “eigen houding en gedrag” van politici (wat trefwoorden: politiek “van buiten naar binnen”, “meer ontvangen, minder zenden”) en bieden geen enkele steun aan de lijn dat het bestuur gedepolitiseerd zou kunnen of moeten worden. Een sterke democratie vereist een levendig publiek debat in een burgersamenleving wier politieke zintuig is geactiveerd. En tot slot: ook het klimaatvraagstuk is gebaat bij een energieke samenleving die zich tegen de politieke klippen van roestige belangen en gedragspatronen op wil werken om de Aarde veilig de toekomst in te loodsen.
Socrates Schouten (website)
Noten
[1] Dit nieuwe woord ken ik van Evelien Nijeboer. Het omschrijft voor mij een mooi midden tussen ‘betrokkene’ en ‘getroffene’. Iemand anders beoordeelde deze term later als een ‘germanisme’.
[2] Het SCP-rapport Meer democratie, minder politiek (2015) constateert dat er in Nederland een behoorlijk hoog vertrouwen is in de democratie en dat de representatieve democratie een wenselijke vorm van wetgeving en besluitvorming biedt. Het publiek vindt raadgevende referenda zinvol maar met mate, en heeft “weinig steun voor besluitvorming door ondernemers of onafhankelijke experts”. Van alle aan het publiek voorlegde stellingen scoort het hoogst de ‘gemakkelijke’ uitspraak: “Het zou beter zijn voor het land als parlementsleden zouden stoppen met praten en in plaats daarvan de problemen daadwerkelijk zouden aanpakken.” En opmerkelijk genoeg, de runner-up: “Politieke partijen zijn belangrijke vertegenwoordigers van de belangen van de kiezers.”