De grenzen van de groei zijn bereikt, denkt Willem Hoogendijk, lid van Platform DSE. Het is tijd voor een nieuwe economie die de macht van het geld temt en arbeid en kapitaal echt laat samenwerken.
Dit opiniestuk verscheen vanochtend in dagblad Trouw.
Het wordt hoog tijd om na te denken over een andere economie. Om te overleven moeten bedrijven almaar doorgroeien. Maar de recente faillissementen maken weer eens duidelijk dat de grens daarvan is bereikt.
De oorzaak van die dwang tot groei wordt sinds de financiële crisis steeds beter gezien: het geld dat moet vermeerderen. Bij banken, fondsen, aandeelhouders en andere investeerders. Het geld is de bedrijvigheid gaan aandrijven. Er is produceerdwang, en dus ook verbruiksnoodzaak (premier Rutte: “Koop een nieuwe auto”). In 1984 constateerde Bolkestein al dat het mobiele kapitaal overal heen stroomt op zoek naar de hoogste opbrengst, met de hele wereld als speelveld.
Het is ook de reden dat het verzorgende kapitalistische model – het Rijnlandmodel – het aflegt tegen het ruwere Anglo-Amerikaanse model van hire and fire. Door de schade aan ons huis – de biosfeer – en omdat ook de sociale opbrengst meer en meer tegenvalt, is het hoog tijd om te gaan nadenken over een andere economie.
Al in 1974 pleitte de Amerikaanse econoom Herman Daly voor een steady-state-economie die veel soberder zou moeten zijn dan de rijke-landeneconomie van nu. We moeten van de huidige, geldgedreven economie van aanbod en opdringing naar een economie die is afgesteld op de vraag, een vraag die dan binnen de milieugrenzen blijft. Bedrijven moeten kunnen schommelen in opbrengst. Een tijdje wat minder verkopen, betekent dan niet meteen een faillissement.
Dit vraagt om een flexibel personeelsbestand en ook om een flexibele kapitaalbeloning. Bankgeld of aandeelhoudersgeld wordt dan nauwer verbonden met het bedrijf. Het kan niet vertrekken bij even wat slechter weer. Kapitaal wordt weer dienend. Slechte producten en ondernemers vallen vanzelf uit de markt.
Inkomenszekerheid
Dat de vraag van vele producten schommelt, gaan we dan gelukkig weer heel normaal vinden. En bij veel producten is er geen of nauwelijks schommeling, zoals bij brood en melk, wc-papier, stroom, krant, onderwijs en zorg. Waar de vraag wel schommelt, dient het personeelsbestand mee te fluctueren. Het wordt dan gewoon dat werkers naast hun hoofdbaan vaste secundaire banen hebben. Inkomenszekerheid gaat aldus baanzekerheid vervangen.
Afgezien van werkers die houden van afwisselend werk en bij beknelde ondernemers, wordt het fenomeen flexwerk momenteel niet met gejuich begroet. Maar het hier voorgestelde veronderstelt een andere, veel socialere context. Geen werkersflexibiliteit zonder kapitaalflexibiliteit. Eindelijk échte samenwerking tussen arbeid en kapitaal.
Over het bedrijfsleven praten en beslissen meestal de bazen van grote bedrijven. Hun positie is niet te vergelijken met de kleinere, zelfstandige ondernemers die al hun geld en zaligheid in het bedrijf hebben zitten. De voorgestelde flexibilisering zal een enorme opluchting betekenen voor de hele bedrijvigheid. Ondernemers kunnen eindelijk echt maatschappelijk ondernemen. Het is een bevrijding van de groeidwang. Een bevrijding van de huidige, zeg maar gerust: commando-economie.
Het geld getemd, een meer lokale en gevarieerde economie, minder wereldhandel, de markt ingebed in de samenleving, iedereen draagt bij, minder salarisverschillen, een veel kleinere ecologische voetafdruk – dat zijn de kenmerken van de andere economie. Een economie waarmee de mensheid al duizenden jaren ervaring had voordat haar ruilmiddel een machtsmiddel werd dat het ondernemerschap in het enge vaarwater van de snelle winstmaximalisatie duwde. Een intelligentere, gekalmeerde economie, heel noodzakelijk voor onze overleving.