Column Lou Keune: Overlevingseconomie?

Het heuvelland van Valkenburg was op deze zomerse dag in topvorm. Prachtig weer, veel groen, mooie doorkijkjes op de Geul en op kastelen, en alleen maar tevreden mensen die al wandelend genoten van deze mooie ervaringen. Vrienden die de streek niet kenden vergeleken het met het stroomgebied van de Loire. Mooier compliment is er niet, dacht ik zo.

En het was nog voor niks ook, je hoefde voor al dat prachtigs niet te betalen. Dat wil zeggen, je moest er wel naar toe reizen, dat kost wat, zeker als je uit Holland komt. De koffie en vlaai waren ook niet gratis. En al dat moois was ook te danken aan de gemeentelijke en provinciale overheden die er zorg voor dragen. En aan private instellingen als de Vereniging Natuurmonumenten die in dit gebied een van de kastelen, Genhoes, onder haar verantwoordelijkheid heeft genomen. Die moeten ook aan hun geld komen, vandaar het betalen van belastingen en het jaarlijks doneren. Kortom, voor niets gaat de zon op, ook op deze mooie dag. Maar eventjes toch dat geluksgevoelletje dat je ervan kon genieten zonder entree, het ging niet om geld maar om mens en natuur.

Oorlogstijd

Vanaf de Betsy Perk bank (wie kent haar niet, deze 19de-eeuwse voorvechtster van vrouwenrechten) daalden wij af naar Valkenburg. Wij passeerden het gehucht Euverem. Uit de verte zag ik de boerderij waar ik als kind ben geweest. Het was 1943, denk ik, midden in oorlogstijd. Mijn vader was door de Duitsers gevangen gezet. Ik mocht mee met oudere broer en zussen om bij die boerderij melk te halen. Moest er voor betaald worden?, ik heb geen idee. Duidelijk was dat wij melk kregen. En dat was natuurlijk van levensbelang, kan ik achteraf zeggen. Want hoe konden wij die moeilijke tijd overleven? Natuurlijk, wij woonden niet in Holland waar later de mensen die verschrikkelijke Hongerwinter ondergingen. Maar toch, mijn moeder stond er alleen voor, hoe deed zij dat? Ik herinner mij nog haarfijn beelden van dat in die tijd mensen vanuit de parochie ons hielpen. En ongetwijfeld zullen er buren en vrienden zijn geweest die ook hun steentje bijdroegen. Ik vermoed dat dat gebeurde in natura, dat mijn moeder geen geld kreeg. Trouwens, misschien hadden mijn ouders ergens nog wat geld liggen en dat wij daarmee bijvoorbeeld de melk van die boeren in Euverem betaalden.

Hoe dan ook, al wandelend kwamen allerlei herinneringen uit die oorlogstijd weer boven. En daarmee ook vragen over hoe Nederland economisch gezien bleef draaien. Met de komst van de Duitsers veranderde de Nederlandse economie niet drastisch. Veranderingen werden geleidelijk aan doorgevoerd. Zo werden steeds meer mannen gedwongen in Duitsland te werk gesteld. Binnen Nederland moest voor Duitsland worden geproduceerd. Steeds meer ook werden voorraden voedsel in beslag genomen om daarmee Duitse soldaten en de Duitse bevolking te voeden. Die maatregelen hadden allerlei gevolgen. Een daarvan was dat er systemen van distributie werden opgezet om het schaarse voedsel te verdelen. Ik herinner mij nog goed dat ik meeging naar de bakker en dat daar, voor mijn gevoel, met bonnen werd betaald in plaats van met geld. Natuurlijk, er werd ook met geld betaald. Maar zonder bonnen geen brood. Niet voor niets pleegde het Nederlandse verzet meerdere malen overvallen op distributiekantoren, of werden valse bonnen gedrukt. Al die concrete veranderingen in ons bestaan betekenden onder meer dat geld minder belangrijk werd. Het ging allereerst om de basale vraag hoe aan brood en melk te komen. Dat je daarbij geholpen werd vanuit netwerken als parochie en buurt. En dat je recht op voedsel minder afhing van geld dan van je evenredig recht op je aandeel in het beschikbare voedsel, vertegenwoordigd door die bonnen. Iets wat tegenwoordig ook wel Aarde-dividend wordt genoemd.

Er is meer. Dat wij thuis die oorlogsjaren betrekkelijk redelijk zijn doorgekomen heeft ook te maken met een ander verschilpunt met de economie die wij nu kennen. Dat is dat veel meer aan zelfvoorziening werd gedaan. Bijvoorbeeld was het gebruikelijk dat wij een eigen moestuin hadden. Dat was niet uit liefhebberij of zo, het was in de streek waar wij woonden heel normaal. Mede daardoor hadden wij, denk ik, altijd wat te eten. Trouwens, wij hadden ook fruitbomen en bessenstruiken. Achter ons huis had een boer een grote fruitweide waar wij natuurlijk ook van profiteerden. Kleren werden versteld door mijn moeder zelf, er werd zelf gebreid en genaaid. Niet alle kleren natuurlijk. Maar toch, zelfvoorziening behoorde tot ons leven.

Wat was dat voor soort economie? Het was natuurlijk ook een geldeconomie. Maar dat werd steeds minder relevant naar gelang de oorlog voortduurde. Het werd steeds meer een wat ik gebruikswaarde-economie noem, in navolging van economen als Paul Sweezy. Het ging er allereerst om hoe aan brood en melk te komen, aan groenten, fruit en kleren. Want daarvan kon je leven, niet van geld.

Ondergang Tilburgse textielindustrie

Ik heb op verschillende plekken onderzoek gedaan naar overlevingseconomie. Een daarvan ging over overlevingsstrategieën van Tilburgse textielarbeiders en hun gezinnen tijdens de jaren tachtig van de vorige eeuw. Zoals bekend was Tilburg eeuwenlang een textielstad. Je kon, met enige mitsen en maren, spreken van een monocultuur. Die industrie is praktisch helemaal verdwenen, in betrekkelijk korte tijd, in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Die ondergang had allerlei oorzaken, en velerlei gevolgen. Tot die laatste behoorde dat duizenden mensen opeens op straat kwamen te staan. En dat terwijl er bijna geen vervangende werkgelegenheid was. Veel van deze gezinnen kwamen in grote armoede terecht, of ondergingen op zijn minst een flinke inkomensval, ondanks het bestaan van allerlei regelingen van sociale uitkeringen. Ik wilde weten hoe deze gezinnen die moeilijke periode doorkwamen.

Natuurlijk, op allerlei manieren werd geprobeerd om aan geld te komen. Nieuwe banen waren er meestal niet, gelukkig had je nog de sociale werkplaatsen, en andere regelingen van gesubsidieerde arbeid. Die leidden meestal ook tot inkomensdalingen maar beter iets dan niets. Veel mensen, vooral vrouwen, verdienden bij door thuisarbeid, bijvoorbeeld inpakwerk, desnoods zwart.

Ook andere vormen van overleving deden zich voor. Er werd veel meer dan vóór deze crisis aan zelfvoorziening gedaan. Het hebben van een volkstuintje werd nu noodzaak in plaats van liefhebberij. Zelf taarten bakken werd meer dan dat je ermee kon pronken bij feesten, want gebak kopen werd te duur. Dat je van je moeder kon leren hoe kleren te naaien en te breien werd meer dan een aardige tijdsbesteding. Het hebben van een buurman die handig was met auto’s repareren kon je veel kosten besparen, zeker ook als jij zelf handig was in timmeren en metselen en daarmee de buurman kon helpen. Terzijde, Tilburg beleefde in die jaren een hausse van zelfbouw of zelfverbouw. Er was een opmerkelijke stijging van de verkoop van brei- en naaimachines.

Ruileconomie

Mensen gingen niet alleen meer zelf doen. Er werd ook meer geruild. Kleren werden als ze te klein werden niet weggegooid maar doorgegeven aan anderen. Dat gold zeker voor babykleren en bruidsjurken maar die niet alleen. Tegenwoordig vinden wij kringloopwinkels heel normaal. Maar dat kwam pas goed van de grond in die jaren. En uit pure noodzaak, je kon nog een beetje geld maken van je spullen, en voor een zacht prijsje dingen kopen die je hard nodig had. Op kleinere schaal, bijvoorbeeld tussen buren en familieleden, werd geruild. Tegenwoordig spreken wij van deeleconomie als nieuwigheid. Maar in die jaren en trouwens waarschijnlijk altijd wel was delen en ruilen in veel arbeidersfamilies en buurten heel normaal.

Sociale verbanden waren hierbij dikwijls van strategische betekenis. Het scheelde nogal als je een schoonzoon had die ergens een koelkast voor niets of een zacht prijsje had weten te vinden, want die van jou was nu echt op. Of een moeder die je breien leerde. Familieverbanden werden nu opnieuw van groot belang voor veel praktische en minder praktische zaken des levens. Dat gold ook het hebben van goede vrienden en buren. Het gezegde “liever een goede buur dan een verre vriend” werd nog meer werkelijkheid. En als je je sociale verbanden verwaarloosde dan kon dat gevolgen hebben voor je bestaan.

Oorlog in El Salvador

Zelfvoorziening, ruil- en deeleconomie, en de kwaliteit van sociale verbanden kregen bij mij een nog grotere betekenis door een onderzoek in El Salvador. Daar heeft in de jaren tachtig en begin jaren negentig van de vorige eeuw een burgeroorlog gewoed die leidde tot grote ontberingen voor veel mensen. Mijn onderzoek ging over de manier waarop de inwoners van twee dorpen die tijd hadden overleefd. Dat waren dorpen die midden in oorlogsgebied lagen. Alle families die ik heb gesproken, tientallen, hadden mensen verloren in die strijd. Regelmatig moesten zij huis en haard verlaten om iets van veiligheid te hebben, bijvoorbeeld door zich te verstoppen in bossen en grotten of in vluchtelingenkampen. En als zij weer terug konden naar hun dorpen bleek veel vernield of gestolen, en moesten zij weer van voren af aan beginnen. Dat was voor mij de meest intensieve ervaring van wat overleving inhield. Het ging echt om je bestaan. Niet alleen om voedsel, kleding, huisvesting en gezondheidszorg maar zelfs om de fysieke verdediging met wapens en alles wat daar bij hoort. Het was oorlog in de meest letterlijke betekenis van het woord.

En dan was opnieuw mijn vraag hoe zij, die boeren en boerinnen, dat hadden gedaan, hoe zij die verschrikkingen hadden overleefd. Uiteraard kwamen de eerder genoemde thema’s boven, maar dan echt existentieel. Je moest voor jezelf zorgen, en ook ruilen en delen met anderen. Dat waren situaties waarin je aan geld weinig tot niets had. Geld kun je niet eten. Dat wil niet zeggen dat geld geen enkele rol speelde. Er bleven verbanden met andere streken en steden, hoe moeizaam ook. En vandaaruit werd er ook gehandeld. Maar hoe langer de oorlog duurde hoe minder dat dat werd. En dan blijkt nog scherper dat het aankomt op vermogens die wij in onze cultuur nauwelijks meer kennen. Wij zijn kwetsbaarder. Bijvoorbeeld was van strategische betekenis dat er mensen waren, meestal ouderen, die wisten welke wortels in het bos je wel kon eten en welke niet, en hoe medicinale planten en kruiden te vinden. En ook hoe je weg te vinden in bossen en grotten. Delen was van absolute betekenis in die omstandigheid. Weinig kon meer voor jezelf blijven, alles werd van iedereen. En als het gaat om sociale verbanden, onder deze omstandigheden moesten die van topkwaliteit zijn, hecht georganiseerd, ook in de formele betekenis van het woord organisatie, dikwijls ook met strakke richtlijnen en gezagsverhoudingen.

Mad Max en The Hunger Games

Ik ben een liefhebber van films als Mad Max en The Hunger Games. Ik houd van films, zeker ook van spektakelfilms, als zij goed gemaakt zijn. Maar juist deze twee filmcycli hebben iets wat mij zeer interesseert. Eigenlijk gaan zij over overleving. En dan ook overleving in de meest pure betekenis van het woord. Waarom hebben deze films zo’n grote aantrekkingskracht op zoveel mensen, vooral jongeren? Misschien ook op dezelfde gronden als bij mij. Een van de onderliggende thema’s in deze films is hoe te overleven nadat zich apocalyptische gebeurtenissen hebben afgespeeld. In The Hunger Games gaat het dan om het overleven ondanks de tirannie van totalitaire regimes die in de menselijke geschiedenis hun weerga niet kennen. En bij Mad Max gaat het om overleven nadat grote delen van de aarde verwoest zijn, en groot deel van de mensheid verdwenen. Daarbij wordt gesuggereerd dat dat veroorzaakt is door uitputting van de Aarde en daarmee verbonden oorlogen gevoerd met massavernietigingswapens.

Hoe dan ook, ik zie in deze films geen geld. Ik zie wel de strijd om het naakte bestaan, in de meest brede zin van het woord. En economisch gezien gaat het daarbij om overlevingseconomie. Het gaat in de verste verte niet om vooruitgang zoals wij die onderdeel van ons bestaan hebben gemaakt. Economische groei is een begrip dat onder die omstandigheden ondenkbaar is. Overleving is het enige devies dat het leven leidt. Overigens, ik moet niet overdrijven, de liefde speelt onder alle omstandigheden een rol, mensen blijven verliefd worden. En er valt nog wat te lachen ook. Maar toch, alles onder het banier van hoe te overleven. En dan heb je het over een ander soort van definitie van economie dan wat nu onder de tirannie van het neoliberale denken als economisch gezien wordt.

Wat dan nog?

Interessant allemaal, zou je kunnen denken. Maar wat hebben wij, levend in overdaad, daarmee te maken? Hoe zo overleven? Het gaat toch goed? Natuurlijk zijn er veel problemen. Maar die lossen wij wel op met de nodige nieuwe technologie en zo, de markt doet haar werk, toch? Ik vraag mij dat af, in alle ernst. Daarover een volgende keer.

– Lou Keune

Deze column verscheen op MarketUpdate.nl. Lees ook Deel 2.