Conversieproblematiek
De tweede helft van het economendebat gaat over de  conversieproblematiek. Hoe kan de economie omgevormd worden op een  manier dat er structurele oplossingen op het gebied van ecologie en  internationale verdeling ontstaan?
Bob Goudzwaard maakt een vergelijking met de omvorming van de  Britse economie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarvoor was toen ook  brede steun. Is er nu een vergelijkbare brede coalitie te vormen achter  de conversie die wij noodzakelijk achten?
Antoon Vandevelde stelt dat economische groei niet het doel kan  zijn. Er moet gekeken worden naar zaken als de toegang tot onderwijs,  schoon water, etcetera. Beleid zou in eerste instantie gericht moeten  zijn op het behoud van goede collectieve voorzieningen. Die zijn immers  onontbeerlijk om überhaupt keuzes te kunnen maken over de manier waarop  je wilt leven, ook als je zou willen versoberen. Die zijn ook belangrijk  voor mensen aan de onderkant van de ladder.Verder adviseert hij het  belasten van niet zozeer de rijken maar alle onduurzame vormen van  productie en consumptie. Daarvoor kun je het prijsmechanisme gebruiken.  Het inkaderen van de schadelijke kanten van het kapitalisme kan ook  resultaten behalen.
Susan George – die de discussie via een persoonlijke tolk heeft  kunnen volgen – spreekt haar instemming met Heertje en anderen uit dat  het welzijn van mensen  het doel zou moeten zijn van de economie. Maar  de economie zoals die vandaag bedreven wordt, bestaat uit het weghalen  bij de armen en dat doorgeven aan de rijke bovenlaag. Dat is zeer goed  meetbaar. Onder andere via belastingen zou dat ongedaan gemaakt kunnen  worden. Belastingen zouden bijvoorbeeld meer geheven moeten worden op  winst en minder op arbeid. Verder pleit zij ervoor als het om het meten  van de economische ontwikkeling gaat, om  wetenschappers uit andere  academische gebieden daarbij te betrekken. Er bestaat bijvoorbeeld iets  als het ‘netto fotosynthetisch product’ van de planeet, dat is alles dat  met behulp van de energie van de zon geproduceerd wordt. Tachtig  procent daarvan wordt door de mensen opgebruikt en maar 20 procent  blijft over voor de rest van het leven op aarde en die ratio neemt  bovendien alleen maar toe. Dat is onhoudbaar, en de ecologische  voetafdruk is zeer geschikt om dat in beeld te brengen.
Verder wijst Susan George erop dat sommige kosten van economische  activiteiten ‘oneindig groot’ kunnen zijn. Door pesticidengebruik  sterven bijvoorbeeld veel bijen uit. Gaan we nu de gewassen met de hand  bestuiven? Dat kan niet eens al zouden we het willen. Ze pleit er  nogmaals voor (als in haar eerdere toespraak) om de economie niet te  zien als een doel op zich waar de natuur voor gebruikt kan worden, maar  andersom: die moet “in de natuur passen”.
Francine Mestrum benadrukt dat de oplossingen er allemaal wel  zijn en we ze ook allemaal kennen. Wat ontbreekt is de macht om ze door  te zetten. Daarbij moeten we bedenken dat niet alle belangen  overeenkomen, waarschuwt ze: er bestaat een “duidelijke klassedimensie”.
Brede bondgenootschappen zijn nodig, maar we moeten niet denken dat we het “vanzelf over alles eens zijn”.  Immers in de toespraak van Susan George werd ook gesteld: er is een  elite die wil op zijn verspillende manier blijven voortleven.
Verder adviseert ze om meer vanuit een positief verhaal te werken en de  huidige angstcultuur te bestrijden, want die maakt machteloos. “En we hebben macht, samen”.
In de discussie over geluk en wat de overheid daar mee doet, verkiest  Mestrum dat de overheid zich daar niet mee bemoeit en dat wij ons zoveel  mogelijk blijven bezighouden met “objectieve factoren”. Het risico is anders groot dat we anders in een “groen maar neoliberaal verhaal blijven steken”.
Arnold Heertje vindt de omvorming naar een soort oorlogseconomie  geen goede metafoor. Waar het om gaat is dat er oog is en komt voor  toename van de kwaliteit van het leven, niet alleen vooruitgang op het  gebied van kwantiteit. Hij ziet een aantal positieve factoren. Het besef  van de noodzaak van deze andere visie is enorm toegenomen en ook de  oriëntatie op de vraag “wat laten we onze kinderen na” jaagt de politici gelukkig meer op dan vroeger, wat wel blijkt uit de gebeurtenissen bij de klimaattop in Bali.
Jeroen van den Bergh is minder hoopvol gestemd dan Heertje. Hij  merkt op dat het ideale beleid wel duidelijk is, maar dat is niet het  eigenlijke probleem. Zo wijst  hij  op de vicieuze cirkel van ‘de  politiek’ die we uiteindelijk zelf zijn, waarbij we dus onszelf  verwijten niets te doen. Minstens zo belangrijk is dat het bij de  mondiale economie om complexe systemen gaat en de oplossingen niet  eenduidig zijn.
Dat bleek bijvoorbeeld uit de reacties op het Stern-rapport. Bij de  markteconomie bestaat een lastige interactie tussen vraag en aanbod, met  allerlei schaaleffecten waardoor bepaalde praktijken domineren terwijl  ze niet goed voor ons zijn. Dat zie je bijvoorbeeld bij de kwestie van  fossiele brandstoffen. Bepaalde technische oplossingen (zoals  CO2-opslag) versterken die positie nog eens.
Er worden politiek te weinig risico’s genomen bij het invoeren van  alternatieven omdat de baten onduidelijk zijn. Alles hangt met alles  samen en er zijn effecten waarvan we soms de werking niet goed weten. In  sommige gevallen doen maatregelen dan eerder goed dan kwaad (door  toedoen van zogenaamde terugkoppelingseffecten) bijvoorbeeld bij  energiebesparing: spaarlampen helpen niet als ze het excuus vormen om er  meer lichtbronnen op na te houden.
Bob Goudzwaard vat dit tweede deel samen met drie constateringen:
1) dat conversie een zaak van de hele samenleving is;
2) dat vergroening van het belastingsysteem door de discussianten bijzonder belangrijk wordt geacht , en
3) dat meer en beter onderzoek moet worden gedaan naar de (terugkoppelings-)effecten van conversionele maatregelen.

