Boekbespreking: Ontgroei

In Nederland is de uitdrukking ‘Degrowth’ (Ontgroei) weinig bekend, ook onder economen. In veel andere landen van Europa en ook in de VS en Canada is een groeiend aantal onderzoekers actief op dit gebied. Dat zijn mensen die zeer kritisch zijn over de bestaande dominante economische opvattingen en beleid. Zij maken zich grote zorgen over hoe die economie de wereld steeds weer bedreigingen oplevert op gebieden als klimaat en natuur, armoede en ongelijkheid. Waarom nog groeien, is het niet al lang genoeg? Hoe moeten toekomstige generaties ooit om kunnen gaan met de grote problemen waarmee wij hen opzadelen?

Dematerialisering

Over Degrowth is nu ook in Nederland een toegankelijke publicatie verschenen (uitg. Jan van Arkel). En wel onder de (lelijke) vertaling ‘Ontgroei’. Het boek is samengesteld door drie auteurs verbonden aan de Autonome Universiteit van Barcelona. Dat is een van de wetenschappelijke centra waar veel onderzoek over Degrowth wordt verricht.

Enkele tientallen andere auteurs hebben bijdragen geleverd. Daaronder ook in Nederland bekende onderzoekers als Tim Jackson, Serge Latouche en Juliet Schor. En slechts een enkele onderzoeker verbonden aan een Nederlandse universiteit. Zij allen voeren een pleidooi om te stoppen met dat steeds maar weer bevorderen van de economische groei zoals uitgedrukt in de dominante indicator Bruto Binnenlands Product – bbp.

Een van de kernbegrippen van de critici is dematerialisering. Daarmee wordt bedoeld dat de samenleving haar economie zodanig moet inrichten dat het beslag op de steeds schaarser wordende natuurlijke hulpbronnen kleiner wordt. Abstract-theoretisch gesproken hoeft dat niet per se te betekenen dat het bbp moet dalen. In de praktijk komt het daar wel op neer, alle beloften van de in de ‘oneindige’ mogelijkheden van de technologie gelovigen ten spijt. Daarbij gaat het niet alleen om het serieus nemen van de noodzaak tot aanpassing aan de onvermijdelijke ecologische grenzen. Het gaat ook om de garantie van bestaanszekerheid voor alle mensen op aarde. Dat betekent dat eindelijk werk moet worden gemaakt van een mondiale herverdeling van de welvaart. Impliciet betekent dat uiteraard dat de meest welvarenden, overwegend woonachtig in de ‘rijke’ landen het meest zullen moeten inleveren. Dat kán ook, omdat veel van die welvaart der rijken nauwelijks iets toevoegt aan hun welzijn en geluk, zelfs steeds meer kost dan het opbrengt. Krimp is ook daarom niet zo’n uitzichtloos beleidsdoel.

Antikapitalistisch?

Opvallend is daarbij, zeker in dit boek, dat er nauwelijks pleidooien te vinden zijn die als antikapitalistisch gekenmerkt kunnen worden. Integendeel, ‘markten’ zullen een ‘goede’ bijdrage kunnen leveren aan de zo noodzakelijke coördinatie van al het economisch handelen. Waar het in essentie wel om gaat is dat markten duidelijk ingebed moeten worden in adequate sociale en ecologische grenzen. Persoonlijk vind ik dat een wat semantische discussie. Want als je private ondernemingen ‘inbedt’ in de vele bepleite en nogal drastische beleidsgrenzen, dan ontkom je niet aan de conclusie dat er getornd moet worden aan het principe van de vrije ondernemingen. En zeker betekent Degrowth dat veel van de nu heersende neoliberale opvattingen als vrijhandel, autonomie en expansie van ondernemingen, zullen moeten worden bijgezet in het archief van de geschiedenis van de economie. De kapitalistische droom van eindeloze groei van behoeften en ambities is een illusie.

Vocabulaire

In het boek worden vele onderwerpen besproken door de tientallen auteurs. Dat maakt het niet makkelijk leesbaar. Het boek heeft een duidelijk encyclopedisch karakter dat ook wordt uitgedrukt in het woord ‘vocabulaire’ in de ondertitel van dit boek. Aan de hand van de inhoudsopgave kunnen belangstellenden kiezen uit een keur van onderwerpen. Daarnaast hebben de drie hoofdauteurs aan het begin van dit boek gelukkig een zeer lezenswaardige introductie op al die onderwerpen geschreven. Voor veel lezers zal met dit boek een nieuwe wereld opengaan. Veel nieuwe en oude inzichten worden gepresenteerd met voor een aantal mensen misschien choquerende opvattingen, bijvoorbeeld over kwijtschelding van schulden.

Ook komen vele nieuwe én oude praktijken aan bod die alle samengevat kunnen worden als bijdragen aan de zo noodzakelijke transitie van de samenleving naar nieuwe economische doelen en maatstaven. Bijvoorbeeld de introductie door sommige groepen van mensen van hun eigen geldsystemen, dikwijls aangeduid als complementair geld. Of de vele projecten die bekend zijn geworden onder de benamingen stadstuinen en stadslandbouw. Maar ook breed bekende voorstellen als het basisinkomen, een gedachte die ook in Nederland steeds meer mensen, ook (vooral lokale) bestuurders, aantrekkelijk beginnen te vinden. En wat te denken van de heropleving van de coöperatieve gedachte? Zie bijvoorbeeld het in Nederland snel groeiend aantal ‘broodfondsen’ van kleine zelfstandigen waarin de gedachte van de onderlinge waarborg weer opleeft. En natuurlijk komt het onderwerp van de geldcreatie ook aan bod, met als leidend idee dat geldcreatie de exclusieve bevoegdheid van de publieke overheden moet worden. Uiteraard lijkt dit tegenstrijdig met de vele private initiatieven van complementair geld. Maar het botst vooral met de op dit moment dominante positie van de particuliere banken die een overgroot aandeel hebben in de totale geldcreatie.

Werkloosheid?

Zal de via Degrowth tot stand gebrachte nieuwe economie leiden tot grote werkloosheid? Daarover zijn verschillende opvattingen. Enerzijds zijn er mensen waar onder Willem Hoogendijk in Nederland die ervan uitgaan dat er in de toekomst juist veel extra werk zal komen omdat meer met menskracht dan met machines en andere hulpbonnen verricht zal worden, terwijl er gelijktijdig (en eindelijk) taken aangepakt kunnen worden die nu verwaarloosd worden, als natuurherstel en zorg voor anderen. Anderzijds gaan veel Degrowth onderzoekers ervan uit dat door de krimp van de materiële economie er minder (betaald) werk zal zijn. Dat wordt dan niet als dramatisch voorgesteld. Immers waarom zou de mens zo veel moeten werken, er zijn toch ook andere invullingen van een goed leven? Bovendien wordt bepleit om het beschikbare werk beter te verdelen (met een verkorting van de arbeidstijd) en de inkomensgevolgen mee op te vangen via een basisinkomen.

Planning?

Kortom, een lezenswaardig boek dat de lezer veel aanknopingspunten biedt in de zoektocht naar nieuwe begrippen en praktijken. Wel mis ik bijdragen over de inrichting van een proces van transitie op macroniveau. Het doet denken aan discussies in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw over nationale ontwikkeling. Denk bijvoorbeeld aan het werk van Jan Tinbergen of van Charles Bettelheim. Die ontwikkelden instrumenten van planning van de economie die een hoog gehalte van toepasbaarheid hadden. Daar was natuurlijk een en ander op aan te merken. En door de opkomst van het neoliberalisme is planning een vies woord geworden. Maar willen wij komen tot een versneld proces van transitie richting een waarlijk duurzame en solidaire samenleving, dan zullen dergelijke instrumenten die houvast bieden voor de beleidsmatige vaststelling van wat en hoe er op macroniveau moet veranderen zeer noodzakelijk zijn.

Lou Keune

Deze review werd eerder geplaatst op MarketUpdate. Lees ook de review door John Huige op Duurzaamnieuws.nl.